Jozef en Maria zijn op zoek naar Jezus. Ze vinden Hem in de tempel. Hier zoekt Jezus Zijn Vader. Hij stelt Zijn vragen en zoekt naar antwoorden. Als Jozef en Maria Hem in de tempel vinden, vraagt Jezus hen waarom ze Hem zoeken. Wisten ze dan niet dat Hij in het huis van Zijn Vader moest zijn? Jezus benadrukt hier Zijn verlangen om meer te leren over de ‘dingen van Zijn Vader’.  

Johannes doet een stap terug. Hij voelt zich klein ten op zichte van Jezus. Hij gaat als een heraut voor zijn Koning uit. Door de ontmoeting met Johannes komen de mensen ook dichter bij Jezus. Daar loopt het werk van Johannes op uit: op de doop van Jezus, waarbij God laat zien wie Jezus echt is.  

Jezus heeft veertig dagen in de woestijn gebeden en gevast. De duivel probeert Jezus te verleiden om het verkeerde te doen, maar Jezus is sterker dan de duivel.  

Kinderen ontdekken dat Johannes met zijn vragen en twijfels naar Jezus toe gaat.    Kinderen vragen zich af: Welke vragen en/of twijfels heb ik over Jezus en geloven en waar ga ik met deze vragen naartoe?  

De liefde van Jezus voor kinderen wordt in dit bijbelgedeelte heel zichtbaar. Ze mogen bij Hem komen want ze horen er helemaal bij. Jezus legt hen de handen op. Ook bij de doop wordt bij de dopeling de handen opgelegd. Zo wordt Gods liefde zichbaar in het teken en zegel van de doop. Door de doop wordt de belofte van God onderstreept: Je hoort bij Mij, je bent Mijn kind.